Paling

De paling  (Anguilla anguilla) is een straalvinnige vis die behoort tot de familie echte palingen (Anguillidae).

De paling wordt op grote schaal bevist voor menselijke consumptie en is een commercieel belangrijke soort. Het vlees is relatief duur en wordt gezien als delicatesse. De laatste tijd wordt de soort zeldzamer en zijn er daarom vangstbeperkende maatregelen genomen in combinatie met pogingen de stand te verhogen.

De paling heeft een lang slangachtig lichaam met zeer slijmerige huid. De rugvin begint tamelijk ver naar achteren en vormt een zoom die tot aan de staartpunt reikt en zich daar met de gelijkvormige anaalvin verenigt. De paling heeft kleine borstvinnen, de buikvinnen ontbreken, de bovenkaak is iets korter dan de onderkaak en de schubben zijn zeer klein en zitten verborgen in de huid. De kieuwopeningen zijn zeer klein, daardoor blijven de kieuwen nog lang vochtig als de vis zich op het land bevindt.

De maximale lengte van mannetjes is ca. 60 cm. De wijfjes worden tot 135 cm lang en 7 kg zwaar en ongeveer dertig jaar oud (Nederlands record)[3]. Ook lengtes tot 150 cm worden genoemd. De meeste palingen bereiken tussen vijf en vijftien jaar verblijf op het zoete water, bij voldoende voedselaanbod, het schieraalstadium en trekken dan terug naar de paaigronden.

De paling komt voor vanaf Marokko, het hele Middellandse Zeegebied, de Oostzee, tot in het noorden van Noorwegen. In de gehele Benelux komt paling in vrijwel alle oppervlaktewateren voor (zie kaartje).

De paling is nauw verwant, maar niet identiek met de Amerikaanse paling, (Anguilla rostrata). Er vindt wel enige hybridisatie plaats tussen beide soorten.

Andere soorten palingen uit het geslacht Anguilla hebben net als de paling vaak een specifiek leefgebied en een aparte plek waar ze hun eitjes afzetten. Een voorbeeld is de Japanse paling, die leeft in grote delen van Azië maar alleen kuit schiet rond de Marianen, een Micronesische eilandengroep. Deze plek werd pas ontdekt in 2006.

De paling heeft een grote voorkeur voor beschutte plaatsen. Ze zijn vaak in grote hoeveelheden achter stuwen en andere waterinlaten te vinden, waar het water zuurstofrijk is en veel voedsel wordt aangevoerd. Ze kunnen zich verschuilen achter schoeiingen, tussen rietwortels, of ze graven zich in in een zachte bodem. 's Nachts en tijdens warme, vochtige, zomerse weersomstandigheden verlaten de palingen hun schuilplaats en gaan ze actief op zoek naar voedsel. Ook op zee zoekt de paling mosselbanken of scheepswrakken op voor beschutting.

Palingen mijden plaatsen waar bij de bodem zuurstofloze omstandigheden voor kunnen komen. Ook te veel vervuilde plaatsen worden gemeden. Verder is de paling in elk denkbaar watertype te vinden.

Palingen zijn vaak talrijker naarmate het water makkelijker bereikbaar is vanuit de zee. Een bijzondere eigenschap van de paling is dat hij door de sterk vernauwde kieuwspleet lange tijd buiten het water kan overleven en dat hij zich al kronkelend op (vochtig) land kan verplaatsen. Op deze manier kan de paling landbarrières tussen water oversteken. Daardoor zijn ze in staat geïsoleerde wateren te bereiken en weer te verlaten door in vochtige nachten over land te gaan trekken.

De typische zuiderzeeaal eet hoofdzakelijk muggenlarven, vlokreeften en andere ongewervelden. Ze eten ook kuit en larven van andere vissoorten als pos, baars en blankvoorn. Sommige alen schakelen over op een dieet van vis als ze groter zijn dan 30 cm. Ze zijn herkenbaar aan de brede bek en worden breedbekalen genoemd. De zogenaamde breedbekalen tonen geen genetische verschillen met hun andere soortgenoten. Breedbekalen hebben wel een veel lager vetpercentage.