De Europese of Atlantische zalm (Salmo salar) is een anadrome vis die als volwassen dier hoofdzakelijk in noordelijke zeeën en de Noord-Atlantische Oceaan leeft. De Kennebeczalm is bij de Amerikaanse sportvissers een zeer beroemde en gewilde vis. De vis komt daar voor in de Atlantische staten en aangrenzende rivieren. Het gewicht is tot 36 kilo.
De zalm kenmerkt zich culinair door de rode kleur van het vlees. De zalm kwam voor de industriële revolutie in alle grote Europese rivieren voor, maar is daar nu praktisch uitgestorven. Er worden pogingen gedaan de waterkwaliteit en de omgevingsfactoren zo te beïnvloeden dat de zalm terugkeert.
De zalm is een vrij slanke gestroomlijnde vis. Er zijn echter enkele ondersoorten die groot kunnen worden, tot ca. 1 meter. De zalm die in zee zwemt, is een zilveren verschijning met kleine x-vormige zwarte stipjes die zich alle boven de zijlijn bevinden.
Afhankelijk van het aantal weken dat hij zich in zoetwater bevindt, neemt de zilveren schijn af, worden de wijfjes donker en krijgen de mannetjes een oranje marmering. In deze fase ontwikkelen de mannetjes ook een paaihaak aan de onderkaak.
De jonge visjes die nog in zoet water voorkomen, worden parr genoemd. Ze kunnen worden onderscheiden van de kleine forel aan de gevingerde tekening met tussen de vingers steeds een rood stipje.
Het onderscheid met de zeeforel is lastig zonder directe vergelijking. De zeeforel is forser dan de zalm en heeft ook een wat minder slanke kop. De bek is groter bij de zeeforel en loopt door tot onder het oog. De staartwortel van de zeeforel is dikker, waardoor de vis niet aan de staart kan worden opgetild.
Er komt ook een zoetwatervorm van de zalm voor die Sebago genoemd wordt. In het Vänermeer in Zweden en het Ladogameer in Rusland worden deze dieren 'blanklax' genoemd en in het St. John-Meer in Canada ouananiche. Deze dieren zijn wat meer gedrongen dan de normale vorm en hebben grotere zwarte stippen. De blanklax en de ouananiche worden 1 meter lang.
Ook een dwergzoetwatervorm met de naam 'blegen' komt in het stroomgebied van de Otra voor.
In zee eet de zalm uitsluitend vis, de groeifase duurt daar van één tot vier jaar. De zalm voert op zee ook grote trekbewegingen uit en kan langs de Europese kusten en door de oceaan tot aan Groenland trekken. Ze leven pelagisch en zwemmen meestal op ongeveer 10 meter diepte.
Als de dieren voldoende vetweefsel hebben opgebouwd om de trek en de paai aan te kunnen, zwemmen ze de rivierstelsels in. De verschillen in de duur van de opgroeifase hangen samen met de energie die nodig is voor de paaitrek.
Vroeger werden in de Rijn diverse typen langstrekkende zalmen gevangen. Dit betrof de kleine zomerzalm (40 tot 60 cm) die niet al te ver stroomopwaarts trok om de eieren af te zetten. Maar ook de grote zomerzalm die pas aan het eind van de zomer de rivieren binnentrok, om al binnen twee maanden in dezelfde herfst de eieren af te zetten.
De belangrijkste zalm was de winterzalm die ook groot was en gedurende de winter optrok om ergens op de rivier in winterrust te gaan en pas in de herfst van het volgende jaar op de paaiplaatsen te arriveren.
In de gebieden waar de zalm nu nog veel voorkomt, gaat het hoofdzakelijk om jonge zalmen van zo'n 60 cm en 3 kg die grilse worden genoemd. In sommige grotere Noorse rivieren komen nog wel zeer grote exemplaren voor.
De paaiplekken van de zalm zijn snelstromende gedeeltes in de bovenloop van rivieren, waar het vrouwtje kuilen graaft van zo'n 3 meter lang en circa 20 cm diep. In deze kuilen wordt na het uitvoeren van de balts met het kenmerkende trillen en gapen de hom en de kuit afgezet. In de tien minuten daarna worden de eieren weer onder het grind gewerkt door het mannetje, terwijl het vrouwtje stroomopwaarts weer een nieuwe kuil graaft. Het paaien duurt zo'n 14 dagen en wordt onderbroken door rustpauzes waarvoor de vissen diepe, wat langzamer stromende riviergedeeltes uitzoeken.
Na het paaien worden de zalmen 'kelts' genoemd. De meeste kelts sterven, maar sommige exemplaren (meestal wijfjes) kunnen weer terugkeren naar zee waar ze hun zoutwaterhabitus weer krijgen en verder door kunnen groeien. Het gaat daarbij om zo'n 5% van de dieren die aan de paai deelnemen.
De eieren van de zalm zijn voor een vis bijzonder groot, zo'n 5 tot 7 mm. Het duurt ook erg lang tot de eieren uitkomen, tussen de 70 en 200 dagen (afhankelijk van de watertemperatuur). Daarna duurt het nog eens zo'n 45 dagen voordat de larven hun dooierzak hebben opgebruikt en zelf voedsel op gaan nemen. De paaiperiode is zo afgestemd dat de fase waarin de larven voedsel op gaan nemen, samenvalt met een groot natuurlijk aanbod van voedsel.
De zoetwaterfase wordt parr genoemd en duurde in de Rijn één jaar. In Noorwegen kan deze fase ook wel vijf jaar duren. In deze periode leven de zalmen solitair en territoriaal, als kleine forellen.
De fase waarin de jonge vissen terug naar zee gaan trekken, wordt de smolt genoemd. De dieren trekken waarschijnlijk heel snel de rivier af (de zeeforel sneller dan de gemiddelde stroomsnelheid). Naar deze kwetsbare fase is bij zeeforel onlangs wat telemetrisch onderzoek gedaan. Na een korte aanpassingsperiode in brak water beginnen de zalmen weer aan hun leven op zee.
De Europese zalm wordt in de fjorden van Scandinavië en de mulls van Schotland en fjorden in Zuid-Chili op grote schaal in grote nettenkooien gekweekt.
Deze zalmkweek heeft bezwaren opgeroepen bij milieubeschermingsorganisaties. Het water wordt door het voederen met zeer eiwitrijk voer en de hoge zalmdichtheid ter plaatse erg verrijkt met voedingsstoffen, en visparasieten kunnen zich dan gemakkelijk vermenigvuldigen. Ook kan er algenbloei op gaan treden.
Door instanties als Greenpeace wordt ook gevreesd dat ontsnapte gekweekte zalm zich zou kunnen vermengen met de wilde zalm, zodat de wilde zalmpopulaties na een tijdje genetisch misschien niet meer goed op hun milieu toegesneden zullen zijn en uit zullen sterven. In het geval van een kleine minderheid gekweekte zalm is dat niet waarschijnlijk, maar als kweekzalmen in de meerderheid komen door massale ontsnappingen is het denkbaar dat wilde zalmpopulaties ten gronde zullen gaan. Biologen brengen daar echter tegenin dat niet goed op hun milieu toegesneden zalmen gewoon door natuurlijke selectie zullen verdwijnen.